Oh. Zie ik zomaar dat in Europees verband ‘resilience’ kennelijk behoort te worden vertaald met het verzonnen woord ‘weer-baar-heid’.
Een woord dat uitgaat van (agressief-? nee juist niet)passiviteit; ‘weer’, als in: afweer, een beetje bang terugdeinzend, reeds omdraaiende om hard weg te rennen;
‘baarheid’ mdash; dubbelop. Zoiets als compliancy in plaats van -ce. Hypercorrectie. -baar betekent dat een ander er iets mee kan, als in houdbaar. -heid betekent dat het een zekere mate betreft; uiterst kwalitatief en subjectief. Weerbaarheid is dus equivalent met weer-geschiktheid.
Dat lijkt me niet de bedoeling: Weerbaar is iedereen, als de Overheid het weren op het juiste moment maar overneemt, wij zijn daar klaar voor! Zelf hoeven we dus niks te kunnen. Of wordt bedoeld: Geschikt om te worden geweerd? Wie weert dan, en waarom?
Bovendien blijkt er uit de term niks van herstel tot de oude situatie of beter, integendeel; zwijgen over schadeherstel is tell-tale. Hooguit ‘robuustheid’ dus; we blijven in het leleijke, het negatieve hangen.
Wat waarschijnlijk was bedoeld, maar om onduidelijke reden bij de vertaler onbekend was, is de al eeuwen bekende term ‘veerkracht’; oorspronkelijk bedoeld voor veren (voor (in)drukkrachtdemping, niet voor overzetten).
Veer — als er iets indrukt, geven we stoïcijns-vrolijk mee, steeds steviger tegengas gevend tegen de ongewenste invloed;
kracht — met positieve connotaties, die uit onszelf komt. En zeker tot volledig herstel bedoeld is te komen, zelfs ‘antifragility‘ toelaat.
Waarom die ‘oude’ (quod non) term niet gebruikt, als gewoon Nederlands? Bang voor iets sterks, of gebrekkige taalbeheersing?