Book by Quote: Tegen Verkiezingen

Yet another ‘Book By Quote’ then. A full of … ‘marvellous content’ one again.

An attempt to subjectively summarise a book by the quotes I found worthwhile to mark, to remember. Be aware that the quotes as such, aren’t a real unbiased ‘objective’ summary; most often I heartily advise to read the book yourself.
This book, should be translated to a great many langauges and be mandatory reading for all high school student least. Many more to include. E.g., ‘grown-ups’, and politicians. Et al.

Here we go then, with David van Reybrouck, Tegen Verkiezingen, Bezige Bij 2014, ISBN 9789023474593:

‘Le peuple anglais pense être libre, il se trompe fort, il ne l’est que durant l’élection des membres du Parlement; sitôt q’ils sont élus, il est esclave, il n’est rien.’
Jean Jacques Rousseau, Du contrat social (1762)

Er is iets vreemds aan de hand met de democratie: iedereen lijkt ernaar te verlangen, maar niemand gelooft er nog in (p.9)

Politici gaan er dus massal van uit dat burgers er andere, in hun [sic; red.] ogen minder hooggestemde waarden op nahouden dan zijzelf. (p.11)

Democratie, aristocratie, oligarchie, dictatuur, despotisme, totalitarisme, absolutisme, anarchie: elk politiek stelsel moet een evenwicht zien te vinden tussen twee fundamentele criteria: efficiëntie en legitimiteit. (p.13)

De crisis van de legitimiteit blijkt uit drie onmiskenbare symptomen. Ten eerste gaan steeds minder mensen stemmen. … Ten tweede, naast kiezersverzuim is er kiezersverloop. … Ten derde zijn steeds minder mensen lid van een politieke partij. (pp.14-15)

Op zich gaat het hier om een heel merkwaardige evolutie: de tijden zijn onvoorspelbaarder dan ooit, flexibel inspelen op acute noden is aan de orde van de dag, maar kennelijk moet het beleid op voorhand tot in de puntjes worden uitgestippeld en dichtgespijkerd, zo groot is het wantrouwen onder de coalitiepartners geworden, zo groot ook de nervositeit voor een afstraffing door dekiezer. (p.17)

Waren zulke projecten vroeger een bron van prestige en kundigheid, tegenwoordig zijn ze op hun best een bestuurlijke nachtmerrie. (p.18)

Bij het begin van de eenentwintigste eeuw is souvereiniteit, ooit het fundament van de natiestaat, een zeer relatief begrip geworden. (pp. 18-19)

Politiek is altijd de kunst van het haalbare geweest, en tegenwoordig is het de kunst van het microscopische geworden. (p.19)

Met het beroep van politicus vergaat het zoals met dat van onderwijzer: Vroeger een nobele functie met aanzien, nu een hondenbaan. (p.20)


De resultaten zijn ernaar. De symptomen waaraan de westerse democratie lijdt, zijn even veelvuldig als vaag, maar wie kiezersverzuim,kiezersverloop, leegloop van de partijen, bestuurlijk onvermogen, politieke verlamming, electorale faalangst, rekruteringsschaarste, compulsieve profileringsdrift, chronische verkiezinngskoorts, afmattende mediastress, achterdocht, onverschilligheid en andere hardnekkige krampen naast elkaar legt, ziet de contouren opdoemen van een syndroom, het Democratisch Vermoeidheidssyndroom, een aandoening die nog niet helemaal in kaart is gebracht, maar waaraan niettemin talrijke westerse samenlevingen onmiskenbaar lijden. (pp.21-22)

De leider daarvan profileert zich namelijk als de rechtstreekse woordvoerder van het volk, als spreekbuis van de onderbuik, de belichaming van de common sense. Anders dan zijn collega’s beweert hij dicht te staan bij de man en vrouw in de straat. De populistische pooliticus is één met het volk, zo wil de retoriek. Dat dit verhaal aan alle kanten rammelt, is voldoende bekend. (p.24)

Populisten zijn enterpreneurs die proberen een zo groot mogelijk marktaandeel te scoren, desnoods met wat romatische kitsch. (p.24)

Vroeger werden volksvertegenwoordigers gekozen ‘omdat ze in de samenleving iets betekenden’, stelt de socioloog J.J.A. van Doorn, nu zie je, ook bij de populisten trouwens, steeds meer ‘politieke professionals, vaak jongeren met meer ambitie dan ervaring. Ze gaan iets betekenen omdat ze worden gekozen.’ (p.25)

De traagheid en omslachtigheid van de democratische besluitvorming doen sommigen twijfelen aan de democratie an sich. (p.26)

Vaak wordt gedacht dat technocratie enkel het speeltje van een bezorgde (zaken) elite is die wil dat de zaken vooruitgaan. Populisme voor het gepeupel, technocratie voor de elite? Verre van. (p.26)

Eigenlijk heeft elke moderne natiestaat een technocratisch accent gekregen door bevoegdheden weg te halen uit de democratische ruimte en elders onder te brengen. … Kennelijk vonden overheden het verstandig om cruciale taken als monetair toezicht en constitutionele toetsing te onttrekken aan de klauwen van de partijpolitiek … (p.28)

Technocraten doen precies het tegenovergestelde van populisten. Ze proberen het Democratisch Vermoeidheidssyndroom te verhelpen door efficiëntie boven legitimiteit te stellen, in de hoop dat goede resultaten uiteindelijk de goedkeuring van de bestuurden kunnen wegdragen. (p.29)

Hun eigen curieuze, omslachtige manier van vergaderen bewijst dat ze legitimiteit stukken belangrijker achten dan snel resultaat. (p.34)

In zijn [Lenin’s] Staat en revolutie uit 1918 pleit hij voor de afschaffing van het parlementarisme. ‘In de parlementen doet men niets anders dan babbele, met als enige doel het “brave volk” te duperen.’ … ‘periodiek beslissen welk lid van de leidende klasse voor enkele jaren het volk in het parlement zal vertrappen en verpletteren, dat is de ware essentie van het burgerlijk parlementarisme.’ (pp.35-36)

‘Men moet zich net in de marge engageren, maar in het centrum van de macht.’ [Stéphane Hessel] (p.38)

De drie remedies die ik tot nu toe heb besproken lijken mij stuk voor stuk gevaarlijk: populisme is gevaarlijk voor de minderheid, technocratie is gevaarlijk voor de meerderheid, en antiparlementarisme is gevaarlijk voor de vrijheid. (p.38)

Amateurisme is leuk, als het maar niet amateuristisch is. (p.39)

… het Democratisch Vermoeidheidssyndroom wordt niet veroorzaakt door de representatieve democratie als zodanig, maar door een specifieke variant ervan: de electoraal-representatieve democratie, de democratie die de volksvertegenwoordiging tot stand brengt via verkiezeingen. (p.41)

Zo staat het immers ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948: … Maar is het niet merkwaardig dat zo’n algemeen document – het meest universele rechtsdocument uit de geschiedenis van de mensheid – zo precies aangeeft hoe de volkswil moet spreken? (p.41)

Hier ligt de grondoorzaak van het Democratisch Vermoeidheidssyndroom: we zijn allemaal electorale fundamentalisten geworden. Wij minachten de gekozene, maar aanbidden de verkiezingen. Electoraal fundamentalisme is het onwrikbare geloof dat er geen democratie denkbaar is zonder verkiezingen … Electorale fundamentalisten weigeren verkiezingen te zien als een methode om aan democratie te doen, maar beschouwen ze als een doel op zich, als een heilig beginsel met een intrinsieke, onvervreemdbare waarde. (pp.41-42)

Dat blinde geloof in de stembusgang als ultieme sokkel van de volkssouvereiniteit zien we nog het sterkst in de internationale diplomatie. … Enfin, helemaal zoals bij ons dus, maar dan daar. Dan krijgen die landen geld van ons. Lokale democratische en protodemocratische instellingen … hebben geen schijn van kans … de geldkraan gaat dicht zodra afgeweken wordt van ons beproefd concept … De democratie wordt dan een Ikea-bouwpakket voor ‘vrije en eerlijke verkiezingen’, ter plaatse ineen te knutselen door de ontvanger, al dan niet met behulp van de bijgesloten gebruiksaanwijzing. (p.42)

Nee, elk land ter wereld moet en zal een stembusgang houden, ongeacht eventuele collateral damage. Ons electoraal fundamentalisme neemt ier waarschijnlijk de vorm aan van een nieuwe, mondiale evangelisatie. Verkiezingen zijn de sacramenten van dat nieuwe geloof, levensnoodzakelijk geachte rituelen waarvan de vorm belangrijker is dan de inhoud. (p.43)

Eigenlijk is die focus op verkiezingen vreemd: bijna drieduizend jaar experimenteerden mensen met democratie, en slechts de laatste tweehonderd jaar doen ze dat uitsluitend met verkiezingen. (p.43)

Wat daarbij wel wordt vergeten is dat verkiezingen in een totaal andere context ontstonden dan die waarin ze vandaag moeten fungeren. (p.43)

Toen de aanhangers van de Amerikaanse en Franse Revolutie verkiezingen voorstelden als instrument om de ‘volkswil’ te leren kennen, waren er nog geen politieke partijen, geen wetten voor algemeen stemrecht, geen commerciële massamedia,laat staan sociale media. (p.44)

RFig1
RFig2
RFig3
RFig4
RFig5
RFig6
RFig7
Gekopieerd van dit stuk in de Correspondent; leest het!

En om dat volk te laten praten (of althans het burgerlijke segment ervan, stemrecht was nog erg beperkt), vond men een formele procedure uit: verkiezingen, een procedure die tot dan toe vooral voor het aanwijzen van nieuwe pausen was gebruikt. (p.48)

Voor een burger uit de vroege eenentwintigste eeuw vergt dit enige verbeeldingskracht: verkiezingen wren niet altijd een ruziemachine, maar werden ooit ingevoerd om eensgezindheid te promoten! (p.44)

Ook jean-Jacques Rousseau … ‘… maar lange debatten, meningsverschillen kondigen de opkomst aan van afzonderlijke belangen en het verval van de staat.’ (p.49)

De volgende twee eeuwen ondergaat die achtiendeeeuwse methode vijf structurele transformaties: er komen politieke partijen,het algemeen kiesrecht wordt ingevoerd, het georganiseerde middelveld groeit, commerciéle media overstemmen de publieke ruimte, en de sociale media doen er nog een schepje bovenop. (p.49)

Het gevolg liet zich raden: De burger werd consument, de stembusgang een avontuur. (p. 51)

Om daar te kuknnen blijven, moesten (en moeten) [de politieke partijen] eens in de zoveel jaar bij de kiezer langs om wat legitimiteit te tanken. (p.52)

Pejoratief spreekt men van ‘individualisme’, alsof het de schuld van de burger zelf is dat de collectieve structuren zijn weggevallen. Maar in wezen gaat het hierom: het volk is weer massa geworden … (p.53)

Verkiezingen zijn ooit bedacht om de democratie mogelijk te maken, maar tegenwoordig, in deze omstandigheden, lijken ze de democratie eerder te hinderen. Verkiezingen zijn verziekingen geworden. (p.55)

Als de Founding Fathers van de Verenigde Staten en de helden van de Franse Revolutie zouden hebben geweten binnen welke context hun methode tweehondervijftig jaar later moet functioneren, hadden ze beslist een ander model uitgetekend. (pp.55-56)

Stel dat er vandaag een procedure zou moeten worden ontworpen om de volkswil te leren kennen, zou het beste idee dan werkelijk zijn om mensen eens in de vier of vijf jaar met een kartonnetje in de hand te laten aanschuiven bij een stemlokaal, waar ze in het schemerduister van het stemhokje een bolletje mogen kleuren, niet naast een idee, maar naast namenop een lijst, waarover maandelang rusteloos is berichtin een commerciële omgeving die baat heeft bij rusteloosheid? (p.56)

En zouden we dan dat bizarre, archaïsche ritueel nog steeds ‘de hoogtijdag van de democratie’ durven noemen? (p.56)

Het is een weinig populaire conclusie, maar we moeten haar wel trekken: tegenwoordig zijn verkiezingen primitief. (p.56)

Verkiezingen zijn de fossiele brandstof van de politiek: ooit gaven ze een enorme boost aan de democratie, zoals aardolie aan de economie, maar nu blijkt dat ze nieuwe kolossale problemen veroorzaken. Als we ons niet dringend bezinnen op de aard van onze democratische brandstof, dreigt een immense systeemcrisis. (p.58)

‘Bij het hanteren van de term “democratisering”,’ stond er in de syllabus van Verdin, ‘mag men natuurlijk nooit een essentiële kentrek van de polis uit het oog verliezen, nl. de exclusiviteit van het burgerrecht.’ Vrouwen, vreemdelingen, minderjarigen en slaven: ze telden niet mee. (p.60)

‘Ook dit staat haaks op ons systeem, waarbij je toch een zekere oligarchisering an de democratie krijgt. ’ (p.60)

Bovendien waren in Athene functie eenjarig en was men in de regel niet herkiesbaar. Op alle [sic; red.] niveaus moesten burgers immers zo veel mogelijk wisselen. (p.61)

Werkelijk baanbrekend was het boek van de Franse popliticoloog Bernard Manin, Principes du gouvernementrep’resentatif uit 1995. De openingszin alleen al sloef in als een bom: ‘De hedendaagse democratieën komen voort uit een regeringsvorm die de stichters tegenover de democratie stelden.’ (p.62)

Tegenwoordig zijn we er misschien verbaasd over dat de Atheense democratie tijdens haar hoogtijdagen draaide op zoiets merkwaardigs als loting, maar voor tijdgenoten was het een grote vanzelfsprekendheid. Iemand als Aristoteles stelde onomwonden:’Zo geldt het bijvoorbeeld als democratisch om bestuursambten toe te wijzen door loting (…); als oligarchisch, ze toe te wijzen door verkiezing.’ (p.66)

De functie van ‘beroepspoliticus’, die wij vandaag allemaal evident vinden, zou een doorsnee-Athener als totaal bizar en absurd ervaren. … Artistoteles …’… Een van de kenmerken van vrijheid is dat men om de beurt wordt geregeerd en zelf regeert.’ (p.66)

Nadat koning Fernando II in 1492 het koninkrijk Castilië had toegevoegd aan zijn koninkrijk Aragón en daarmee de basis legde voor het huidige Spanje, zei hij: ‘Uit ervaring ziet men dat steden en gemeenten die met loting werken vaker het goede leven, een gezonde administratie en een gezond bestuur bevorderen dan regimes die zich op verkiezingen baseren. Ze zijn eendrachtiger en gelijkwaardiger, vreedzamer en onthechter als het om hartstochten gaat.’ (p.74)

Montesqieu, grondlegger van de moderne rechtsstaat, herhaalde in zijn L’esprit des lois uit 1748 het inzicht dat Aristoteles twee millennia eerder al had verworven: ‘Kiezen door loting [le suffrage par le sort] hoort bij de aard van de democratie, gericht kiezne [le suffrage par choix] hoort bij de aard van de aristocratie.’ (pp.74-75)

Het evidente gevaar dat er met loting incompetente mensen aan de macht konden komen moest daarom gecorrigeerd worden door selectie, zelfselectie of evaluatie. Montesqieu prees de Atheense democratie waar functionarissen na afloop van hun taak verantwoording moesten afleggen, waardoor er ‘zowel een element van loten als van kiezen’ was. Alleen door beide systemen te combineren konden uitwassen vermeden worden: louter loten leidde tot onkunde, louter stemmen tot onmacht. (p.75)

De conclusie is helder: de twee belangrijkste boeken over politieke filosofie uit de achttiende eeuw zijn, ondanks belangrijke verschillen tussen de auteurs,het erover eens dat loting democratischer was dan verkiezingen en dat een combinatie van beide methodes gunstig was voor een samenleving. (p.76)

En dan gebeurt er iets vreemds. Bernard Manin omschrijft het prachtig: ‘Nauwelijks één generatie na de verschijning van Lésprit du lois en Du contrat social lijkt de aanstelling van bestuurders door het lot spoorloos plotseling verdwenen. Er werd nooit over gesproken tijdens de Amerikaanse en de Franse Revolutie. … maar zonder de minste aarzeling werd aan beide zijden van de Atlantische Oceaan besloten om onder de burgers die zojuist politieke rechten hadden gekregen onverdeeld een bewind te installeren waarvan de selectiemethode als aristocratisch bekendstond. (p.77)

Maar praktische bezwaren waren niet de enige reden. De oude Atheners hadden immers ook geen perfecte bevolkingsadministratie. (p.78)

De revolutionairen riepen voortdurend dat ze le peuple souverein vonden, dat la Nation met een hoofdletter moest en dat We the people het begin van alles was, maar als puntje bij paaltje kwam hanteerden ze toch een vrij elitaire opvatting van dat volk. (p.79)

Ook in het revolutionaire Frankrijk was de term ‘democratie’ weinig courant en eerder negatief beladen. (p.79)

De Canaadese politicoloog François Dupuis-Déri deed onderzoek naar het gebruik van de term democratie en stelde vast dat de grondleggers van de Amerikaanse en Franse Revolutie die term zichtbaar meden. (p.80)

De revolutionaire leiders in Frankrijk en de VS hadden geen zin in loting, omdat ze geen zin in democratie hadden. (p.80)

Maar in beide landen was de tendens duidelijk: de republiek die de revolutionaire leiders in gedachten hadden en zouden vormgeven, moest eerder aristocratisch worden dan democratisch. Verkiezingen konden daarbij helpen. (p.81)

… John Adams … ‘to depute power from the many, to a few of the most wise and good’. … de vraag was natuurlijk of een bankier uit New York en een jurist uit Boston, als ze bij elkaar zaten, evenveel sympathie konden opbrengen voor de noden en grieven van een bakkersvrouw uit een nederzetting in Massachusetts of een dokwerker uit New jersey als voor elkaars noden en grieven.(p.82)

Een bewind geleid door de besten – betekende dat in het Grieks niet aristokratia? (p.83)

… The electors are to be the great body of the people of the United States. Dat vrouwen, indianen,zwarten, armen en slaven daar niet toe behoorden, vermeldde Madison niet. (p.84)

Men moest dus al verdienste hebben, achting en vertrouwen uitstralen,gedistingeerd zijn, men moest al anders, beter, voortreffelijker zijn dan de rest. Het representatieve stelsel was misschien democratisch door zijn stemrecht, maar ook van meet af aan aristocratisch door zijn rekrutering: iedereen mocht stemmen, maar de voorselectie was al gebeurd ten faveure van de elite. (p.84)

De opstand waaraan het lagere volk had meegedaan (inclusief de tot mythische proporties opgeblaazen bestorming van de Bastille) zou nauwelijks enkele jaren later uitmonden in een grondwet waarbij inspraak beperkt werd tot stemrecht en stemrecht slechts werd verleend aan één op de zes Fransen. (p.85)

Sindsdien was er zoiets als ‘politieke agorafobie’, de schrik voor de man in de straat – zelfs bij revolutionairen. Als het parlement eenmaal gekozen is, moet het volk zwijgen. (p.86)

Dit soort volk zou geen verdrukking door de staat mogen ondergaan, maar de staat ondergaat beslist verdrukking indien het volk wordt toegestaan te besturen, individueel dan wel collectief. (p.87)

De Franse revolutie, net zoals de Amerikaanse, verjoeg geen aristocratie om haar te vervangen door een democratie, maar verjoeg een erfelijke aristocratie om haar te vervangen door een gekozen aristocratie. (p.88)

Wij, electorale fundamentalisten, klampen ons al decennia vast aan de stembusgang als was het de Hielige Graal van de democratie, en nu beseffen we dat we ons aan het verkeerde gehecht hebben, niet aan een graal, maar aan een gifbeker, … (p.89)

Zo kon een waarnemer in 1801 al vaststellen dat ‘de electorale aristocratie waar Rousseau vijftig jaar geleden over sprak datgene is wat we tegenwoordig representatieve democratie noemen.’ Die synonimie is tegenwoordig volkomen in de vergetelheid geraakt: vandaag kent bijna niemand nog de aristocratische wortels van ons huidige bestel. (p.90)

Zo is het bijna niet te geloven dat onderstaande passage over het electorale stelsel al uit 1830 stamt: ‘Bij het naderen van de verkiezingen denkt het hoofd van de uitvoerende macht [ de president] alleen nog maar aan de ophanden zijnde strijd; hij heeft geen toekomst meer; hij kan niets ondernemen en gaat futloos verder met dat wat een ander wellicht zal afmaken. (…) Van haar kant houdt de natie de ogen slechts op één punt gericht, zij let alleen op de komende barensweeën. (…) Men moet altijd de tijd die onmiddellijk aan de verkiezingen voorafgaat en de tijd waarin ze zich afspelen, beschouwen als een tijdperk van nationale crisis.’(p.91)

‘Dankzij de jury, en vooral dankzij de civiele jury, wordt een deel van de geestelijke gewoonten van de rechter overgeheveld in de geest van alle burgers; en het zijn juist deze gewoonten die het best voorbereiden op de vrijheid.’ (Merk op hoe Tocqueville, net als Aristoteles, vrijheid koppelt aan het occasioneel nemen van verantwoordelijkheid en hoe hij vrijheid beschrijft als iets wat men moet leren.) (p.93)

Het is tegenwoordig weinig bekend hoe groot de invloed was die uitging van die ene tekst [de belgische grondwet van 1831], maar in de 19e eeuw was het echt een referentiepunt bij het ontstaan van moderne natiestaten. De grondwet van Saksen (1831), de Zwitserse Confederatie (1848) en het grondwetsontwerp van een federaal Duitsland opgesteld door het parlement van Frankfurt (1849) namen er onderdelen uit over. Andere grondwetten waren er diepgaand door beïnvloed, zoals de Spaanse (1837). Na het revolutiejaar 1848 kreeg de tekst veel navolging: bij het opstellen van de grondwet in Griekenland (1848 en 1864), Nederland (1848), Luxemburg (1848), Piemont-Sardinië (1848), Pruisen (1850), Roemenié (1866), Burgarije (1879), en zelfs het Ottomaanse Rijk (1876). Vooral in Nederland, Luxemburg, Griekenland, Roemenië en Bulgarije ging het om getrouwe kopieën van het Belgische origineel. (p.96)

Strijden voor meer democratie werd na 1850 niet strijden tegen verkiezingen maar strijden voor meer stemrecht. Voor loting werd hoegenaamd niet geijverd. Loting had in volkse kringen zelfs een slechte bijsmaak gekregen: het deed te veel denken aan het gehate systeem van militaire loting… (p.97)

Militair loting ging natuurlijk niet om een gelijke verdeling van politieke kansen, maar om een neutrale verdeling van weinig populaire taken. Althans op papier. (p.98)

De hekel aan loting zat er bij de lagere klasse daardoor goed in: het leek vooral iets wat de aristocratie ten goede kwam. (p.98)

Een halve eeuw later, in 1948, vertelt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat ‘de wil van het volk tot uitdrukking zal komen in periodieke en eerlijke verkiezingen’. En nog een halve eeuw later zal Francis Fukuyama in een wereldwijde bestseller ‘het einde van de gescchiedenis’ verkondigen door een mystiek huwelijk tussen parlementaire democratie en vrije-markteconomie: .. Voiilà, consensus voltooid. (pp. 98-99)

Ziedaar de pathogenese van ons electoraal fundamentalisme: loting, het meest democratische van alle politieke instrumenten, moest in de achttiende eeuw het onderspit delven tegenover verkiezingen; verkiezingen werden echter nooit bedacht als democratisch instrument, maar als procedure om een nieuwe, niet-erfelijke aristocratie aan de macht te brengen. … zonder dat het afstand deed van het fundamentele, oligarchische onderscheid tussen bestuurders en bestuurden, tussen politici en kiezers. Anders dan Abraham Liincoln had gehoopt bleef de electorale democratie toch eerder government for the people dan by the people. Er bleef onvermijdelijk iets verticaals mee gemoeid: er was altijd een onder en boven, je had een overheid en je had onderdanen. De stembusgang werd het dienstliftje dat de enkeling naar boven bracht. Democratie door verkiezingen bleef daardoor iets houden van een zelfgekozen feodalisme, een vorm van inntern kolonialisme waarmee men instemde. (p. 99)

De efficiëntie sputtert, de legitimiteit knarst. Overal steken onvrede, argwaan en protest de kop op. (p.100)

Er bestaat een prachtig spreekwoord dat dikwijls aan Ghandi wordt toegeschreven maar eigenlijk uit Centraal-Afrika stamt: ‘Alles wat je voor mij doet zonder mij, doe je tegen mij’. Dit zou, in een notendop, de tragedie van de electoraal-representatieve democratie van vandaag kunnen zijn: … (p.101)

Burgers die gingen beraadslagen? Onmogelijk, of toch op zijn minst onwenselijk, en in ieder geval: gevaarlijk. (p.104)

Het proces van beraadslaging had de burgers beduidend competenter gemaakt, ze waren verfijnder geworden in hun politieke oordelen, leerden hun meningen bij te stellen en kregen meer oog voor de complexiteit van de politieke besluitvorming. (p.105)

Terwijl de civil society dikwijls positief staat tegenover meer burgerinspraak – al was het maar omdat vakbonden, werkgeversorganisaties, jeugdbewegingen, vrouwenorganisaties en andere spelers binnen het verenigingslevendat zelf al meer dan een eeuw doen – stellen pers en politiek zich vaak veeleer schamper op. (pp.116-117)

Maar er spelen nog andere factoren een rol. Politieke partijen zijn beducht voor hun kiezers. Dat veel burgers hun politici wantrouwen, is voldoende bekend, maar dat politici net zo goed hun burgers kunnen wantrouwen, blijft nieuw. Herinneren we ons het onderzoek van Peter Kanne, die aantoonde dat negen op de tien politici argwanend denken over de burgerbevolking.Als politici collectief denken dat de bevoling anders denkt dan zij, dan hoeft het niet te verbazen dat ze bij voorbaat sceptisch staan tegenover inspraak. Ook de media hebben zo hun twijfels. Deliberatieve processen met gelote burgers zijn vaak intensieve ervaringen voor de deelnemers zelf, maar passen slecht in het format van de hedendaagse berichtgeving: het gaat traag, er zijn geen tenoren, geen bekende koppen, geen grote conflicten. (p.117)

Wetend dat hoongelach en meewarigheid hun deel zouden zijn, hebben diverse auterus er de voorbije decennia voor gepleit om loting institutioneel en constitutioneel te verankeren in de democratie. (p.122)

RFig 8
Gekopieerd van dit stuk in de Correspondent; leest het!

Hoe moet de overheid omgaan met al die mondige burgers die vandaag aan de zijlijn staan te schreeuwen? Ten eerste: met vruegde in plaats van met argwaan. Want achter alle kwaadheid, zowel online als offline, schuilt ook iets positiefs, namelijk betrokkenheid. … Onverschilligheid zou veel erger zijn. (p.140)

Gezag verandert. Vroeger had je gezag – en mocht je spreken. Vandaag verwerf je gezag – juist door te spreken. (p.140)

Loting is niet irrationeel, het is arationeel: een bewust neutrale procedure waarmee politieke kansen rechtvaardig worden verdeeld … (pp.140-141)

Democratie is niet het bestuur door de besten in onze samenleving; zoiets heet een aristocratie, ook al is die gekozen. (p.141)

Toch is het water nog diep. ‘Burgers kunnen dit niet!’ ‘Politiek is moeilijk!’ ‘Malloten aan de macht!’ ‘Het plebs in het pluche, daar pas ik voor!’ Et cetera. Alvorens verder te gaan,moeten we even stilstaan bij het meest gehoorde bezwaar tegen loting, dat van de vermeende incompetentie van niet-gekozenen. Die kritiek heeft iets positiefs; ze bewijst dat velen de kwaliteit van hun democratie koesteren. … De paniek die de idee van loting bij velen oproept, toont aan hoezeer twee eeuwen electoraal-representatief stelsel een hiërarchisch denken in de geesten heeft geïnstalleerd, een geloof dat staatszaken enkel door uitzonderlijke individuen behartigd kunnen worden. Ik som een aantal tegenargumenten op:

  • het is belangrijk om te beseffen dat de redenen die men vandaag aanvoert tegen gelote burgers vaak identiek zijn aan de redenen die men destijds aanvoerde tegen het verlenen van stemrecht aan boeren, arbeiders of vrouwen. Ook toen opperden tegenstanders dat de democratie nu echt wel zou sneuvelen.
  • Een gekozen volksvertegenwoordiging heeft ongetwijfeld meer technische competenties in huis dan een geloot. Anderzijds is iedereen exert van zijn eigen leven. Wat heb je aan een parlement vol hoogopgeleide juristen als nog maar weinigen van hen de prijs van het brood kennen? Met loting krijg je een betere dwarsdoorsnede van desamenleving in de legislatuur.
  • Ook gekozenen zijn niet altijd even competent. Waarom hebben ze anders medewerkers, onderzoekers en studiediensten tot hun beschikking? Waarom kunnen ministers soms van de ene op de andere dag van ministerie veranderen? Toch enkel en alleen omdat ze omrings worden door een professionele staf die technische expertise aanreikt?
  • Een gelote volksvertegenwoordiging zou er niet alleen voor staan: ze kan experts uitnodigen, op gespreksleiders rekenen en burgers bevragen. …
  • Omdat gelote burgers zich niet hoeven bezig te houden met partijwerking, campagne voeren en mediaoptredens beschikken ze over meer tijd dan hun gekozen collega’s in de andere wetgevende Kamer. …
  • Ieder draagt bij naar zijn talenten en ambities. …
  • Gelote burgerjury’s in de rechtspraak bewijzen dat mensen hun taak doorgaans zeer ernstig nemen. De vrees voor een halfrond dat zich roekeloos en onverantwoord gedraagt, is ongegrond. …
  • Alle experimenten met burgerfora tonen aan hoe toegewijjd en constructief gelote deelnemers zich gedragen en hoe verfijnd hun aanbevelingen dikwijls zijn. Betekent dat dat er nooit zwaktes mogelijk zijn? Natuurlijk niet, maar zwaktes zijn er ook met gekozen volksvertegenwoordigers. Ook hun wetten vertonen wel eens gebreken.
  • Waarom aanvaarden we dat lobby’s, denktanken en allerhande belangengroepen invloed mogen uitoefenen op het beleid, en aarzelen we om gewone burgers, om wie het toch gaat, zelf ook zeggenschap te geven?
  • Een Kamer met gelote burgers zou bovendien niet de enige zijn. …
    (pp.142-144)

And a pic for your patience:
DSCN4852[Less than a century later: German icon; NY]

Maverisk / Étoiles du Nord